Teuten waren reizende kooplieden en ambachtslieden die vanuit hun thuisbasis in Westfalen en Kempen naar Nederland, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en zelfs Denemarken reisden, met goederen op hun rug. In het voorjaar verhuisden jongeren naar andere gebieden om hun bedrijf te verkopen of voort te zetten. In de winter keerden ze terug naar huis en brachten tijd thuis door. Een soortgelijke dealer heet Tödden in Duitsland (Westfalen). De Teuten verschilden van gewone venters door de strikte organisatie van hun bedrijf, dat een gildekarakter had. Uit onderzoek is gebleken dat het woord zo zelden in documenten voorkomt dat het waarschijnlijk geen formele betekenis had. Knippenbergs boek wordt beschouwd als een keerpunt in de studie van de Duitse handel. Een belangrijke informatiebron is het archief van de handelsmaatschappij Luyksgestel, georganiseerd naar het voorbeeld van de VOC. Ook in Rommel, waar veel Germaanse stammen woonden, werd uitgebreid onderzoek gedaan naar deze kooplieden.
De Germanen waren georganiseerd in kleine groepen. De Duitse gemeenschap had een complexe organisatie. In de meeste gevallen werkten zij voor een bedrijf om de handelsrisico’s te beperken. Toelatingseisen waren doorgaans duidelijk omschreven en schriftelijk vastgelegd. Het was belangrijk dat de deelnemers zich goed gedroegen.

Het woord “teut” komt waarschijnlijk van het Duitse woord “teutonic”. Een andere etymologische verklaring is dat de naam is afgeleid van het Duitse woord “Tüte” (tas).

Ontstaan

De eerste Germanen worden in het begin van de 17e eeuw genoemd. Het vroegste rapport is van een koperen toiten in Eyrthel in 1597. Teuten is mogelijk geboren als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog, met de overgang van transportbedrijven (dragers) naar handelaars. Daarnaast wordt melding gemaakt van de beroepen van kopersmeden en gieterijen die in deze gebieden al werden uitgeoefend. Toen de oorlog het vervoer over land tot stilstand bracht, wendden zeelieden zich tot de reizende handel in koperproducten. Deze activiteit duurde tot ongeveer 1890, hoewel er in het begin van de 20e eeuw nog enkele Chutians bestonden.

Verbreiding

In sommige landen deed zich een fenomeen voor dat de teutenhandel wordt genoemd. De Westfaalse stijl van Mettingen en omgeving is beroemd vanwege de textielbedrijven Lamp (1834), C&A (1841) en Peek & Kloppenburg (1869). Deze handel vond ook plaats in de Kempen, vrijwel uitsluitend in de provincie Limburg. Het kerngebied lag tussen de steden Rommel, Acher, Hammond, Bocholt, Neerpelt, Hechter en Eksel. In Nederland kwamen de Germanen uit de dorpen Luyksgestel, Stramploeu, Tungerloj, Buder, Margeese, Valkenswaard, Lenderstripe en Soerendonk. [Bron?] Ook buiten deze streek woonden de Limburgse Germanen in een langgerekt gebied dat zich uitstrekte van Lety in de Antwerpse Kempen tot Midden-Limburg. Van Roggel tot Veldhoven in Noord-Brabant tot Wichmar in Limburg, België. Dit was een gebied dat verschillende staatsgrenzen overschreed. Opgemerkt moet worden dat Rommel destijds tot het noordelijke deel van Nederland behoorde en Luyksgestel tot het aartsbisdom Luik.

Soorten Teuten

Er zijn zes groepen te onderscheiden.

Ketellappers, goorteuten of koperteuten: ze vormden ongeveer de helft van de Teuten. Naast het repareren van kapotte potten en pannen verkochten ze ook nieuwe koperen voorwerpen zoals potten, pannen, keukengerei, sloten en soms vuurwapens. Soms brachten ze uitrusting voor ovenbranden mee in hun rugzakken. Pakken of Tafautens: Ze ruilden hoeden, zakdoeken, kousen, beddengoed, tijk, kant, zijde en ander textiel. Het bekendste voorbeeld hiervan zijn de Brenninmayers, oprichters van C&A. Snijders of dierenrovers: zij waren gespecialiseerd in het castreren van paarden, varkens, stieren en schapen. Soms werden deze dieren verhandeld, dus combineerden ze de beroepen van veehandelaren en dierenartsen. Kortingen: Kortingen zijn een bijzaak en zijn een goed voorbeeld van het reageren op veranderende economische eisen. Een nieuwe rage voor het dragen van pruiken ontstond toen Lodewijk XIV van Frankrijk pruiken begon te dragen. Deze mensen profiteerden hiervan door het haar van jonge boerenmeisjes te kopen en dit te verkopen aan pruikenwinkels in de stad. Huis Eschelt: Ze verhandelden bloedzuigers die voor medicinale doeleinden werden gebruikt. Deze Germanen zijn vooral bekend uit Hapert en Duizel in Noord-Brabant. De geley(gleiswerk-)teuten: ze verhandelden aardewerk.

Het Bedrijf

Er werd onderscheid gemaakt tussen commissieteuten en onafhankelijke Teuten. De eerste werkten voor klanten, groothandelaren of fabrikanten, en de laatste kochten zelf goederen, dus moesten ze welvarend zijn. Leveringen vonden plaats in bedrijfsgebouwen gelegen op diverse locaties binnen het bedrijfsgebied. Deze streek strekte zich uit van Antwerpen tot diep in het Rijnland en van de Ardennen tot Gelderland.

Denemarken

De koperblazers van Luyksgestel emigreerden tussen de 17e en 19e eeuw naar Denemarken en ontmoetten elkaar in Vahborg, Horsens en Flensburg. Laatstgenoemde stad maakt sinds 1920 deel uit van Duitsland. In 1627 werd de teut voor het eerst gerapporteerd vanuit Luyksgestel, Denemarken, met wie al eeuwenlang nauw contact bestond. De koper-messingfabriek van Kursau was gevestigd in Flensburg en Chutian kocht daar voorraden. Krusau (Deens: Kruså) ligt momenteel op de grens van Denemarken en Duitsland. De molen wordt aangedreven door waterraderen en is sinds het begin van de 17e eeuw in bedrijf. In 1842 ging het bedrijf failliet, waarna de Germanen de goederen in Firborg kochten.
De Teuten uit Limburg waren katholiek, zoals de meeste Teuten uit Westfalen. In Denemarken was de Lutherse Kerk de staatsgodsdienst, dus het voldoen aan religieuze verplichtingen was niet eenvoudig. De eerste katholieke kerk in Fredericia werd pas in 1767 opgericht en was een toevluchtsoord voor veel katholieke en calvinistische buitenlanders, waaronder hugenoten. Er kwamen ook veel katten. In 1764 werd in Horsens een pakhuis geopend dat tot 1896 het centrale verzamelpunt voor de Germanen bleef. In Haraldskjær namen ze een koperfabriek over die op de rand van vernietiging stond en die nu exclusief voor de Germanen werkt. Het Faaborg-pakhuis werd gebouwd in 1789 en bestond tot 1816, waarna de Germanen het bleven bezoeken.

Betekenis

De goed georganiseerde Chutische handel bracht grote sommen geld op. Chutians zijn vaak rijker dan dorpelingen, wat ook tot uiting komt in hun prachtige huizen. Ze droegen aanzienlijk bij aan de lokale economie en deden het ook goed met hun geld. Veel moderne bedrijven ontstonden ook uit de Duitse hoofdstad. Enkele opmerkelijke daarvan zijn C&A en Unilever. Eén van de grondleggers van de sectie Van den Berg en Jurgens was Anton Jurgens, afkomstig uit de familie Chutian uit Nieuwenhagen bij Heeren en vermeld vanaf het midden van de 17e eeuw. Oorspronkelijk waren het textielhandelaren, maar hun handel breidde zich uit met natuurboter en de broers Leonardus en Wilhelmus Jurgens vestigden zich rond 1800 in Oss. In 1871 kocht zijn zoon Anton de rechten om kunstboter of margarine in Frankrijk te produceren, en dit bedrijf werd de oprichter van Unilever.

Heden

De prachtige Teutenhuizen zijn op veel plaatsen nog te zien, onder meer in Mettingen, Malhese, Budel, Eksel, Hammond, Sint-Huibrechts-Lille (Neerpelt) en Simonshuis in Achel. Ook het Teutenhuis van Eksel werd verplaatst naar het openluchtmuseum in Bokrijk. In Mettingen bevindt zich het Teutenmuseum. Bij Luyksgestel is een bronzen beeld van Teuten te zien. Dit beeld is gemaakt door Peter Reuvers en werd in 1972 opgericht. Dat werd destijds aangekondigd door de Deense ambassadeur. Er staat een klein beeldje van Teut op het marktplein van Lommel. In Hamont werd in 1993 een standbeeld van Textielteut opgericht op de binnenplaats van het stadhuis. Voorwerpen gerelateerd aan de familie Tute zijn te zien in verschillende historische musea. Dit is het geval voor het Museum voor Plaatselijke Geschiedenis van Lommel en het Grafenbroek Museum in Simonshuis, Acher. Simonshuis is, net als andere etablissementen in de omgeving (ook rond het marktplein van Hamont), een authentiek Teutenhuis. De familie in Noord-Limburg en de aangrenzende provincie Noord-Brabant heet nog steeds de familie Teuten. Een voorbeeld zijn de Verspeeks aan weerszijden van de grens, die van oudsher een textielhandel hadden. Uit onderzoek is gebleken dat de eerste Verspeek tijdens de Tachtigjarige Oorlog in Eindhoven stond. Hij stond in het doopregister ingeschreven als blauwverver. In de 19e eeuw verhuisden leden van deze familie als textielhandelaars ook naar de omgeving van Rotterdam, en hun nakomelingen wonen er nog steeds. De achternaam Verspeek komt ook voor in buurland Duitsland.